In 1765 vindt een verhuis plaats van alle meubilair en inboedel van de nieuwe sacristie van de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk terug naar de oude die net naast de toren was gelegen. Hiervoor worden ingeschakeld: koster Willem Gerets, psalmodiant Jan Gerets, ondersacrist Jan Grotaers en kerkbediende Gerard Grotars. De verhuis vond plaats in de namidddag voor het feest van Onze-Lieve-Vrouw der Zeven Weeën, hetgeen plaatsvindt op 19 april. De vier mannen moesten onder het toezicht oog van kanunnik en fabriekmeester Ponsart al de ‘schapraye’ en ‘ornamenten’ overbengen.
Deze opdracht doen de mannen met ‘alle vlijt en neerstigheijt’. Om te zorgen dat alles ‘betaemelijck’ verloopt, vraag Jan Gerets onderpastoor Renier van Herck erbij die moet helpen de doopvonten te transporteren. Deze geestelijke zorgt ervoor dat er niet geknoeid wordt met het heilig water. Enkele dagen later wordt de doopvont, goed afgedekt blijvend, verplaatst naar de kapel van Sint-Sebastiaan.
De mannen verplaatsen het kruisbeeld en andere beelden zoals afgesproken en volgens de manier zoals bepaald is door de nuntius van Keulen. De mannen zijn blij dat ook de kasten zonder schade kunnen worden verplaatst. Jan Grotaers maakt alles schoon en de mannen zijn, blijkens hun verklaring, toch wel fier op hun arbeid. Tot hier loopt alles goed…
…want er komen klachten. Niet alles was goed geplaatst en er lagen objecten op de grond. De klachten komen van iemand die een dag later de sacristie bezoekt. Desondanks beklagen de vier mannen zich over het feit dat niemand van de kanunniken enige opvolging der werken noch enige commentaar heeft gedaan of gegeven. Daarenboven heeft Jan Grotaers na het schoonmaken van de sacristie deze afgesloten en zo was deze ook gebleven. Alles wijst erop dat iemand zijn werd niet heeft gedaan, bovenal de kanunniken.
De schuld van deze wanorde wordt dan ook bij de vier mannen gelegd en bij kanunnik en scholaster de Requilé die zou gezegd hebben: ‘Smijst nhur auss, das brecht wass brechen will‘.
Er blijkt echter meer aan de hand te zijn, want de beslissingsregisters van het kapittel behandelen in de periode april-mei 1765 een bevoegdheidsconflict tussen de kanunniken en de kapellanen (die de kapellen of altaren bedienden). Het is dan ook geen toeval dat op hetzelfde moment dat de sacristie verhuist, de kapellanen de toegang ertoe wordt ontzegd en de nieuwe sacristie overhoop wordt gehaald. Mysterie opgelost…