Op 18 juli 1568 verschenen voor de schepenbank van Vreren een groepje boze en angstige mensen die slechts één ding willen: gerechtigheid tegenover Willem van Oranje. Eén voor één vertelden de leden uit het groepje aan de schepenen hoe dat de kerk van Herderen de dag voordien werd ingenomen door de huurlingen van de Prins van Oranje en hoe dat ze de kerk ‘gebroken’ hadden achtergelaten. Klaas Hermen, bijvoorbeeld, vertelde de schepenen hoe dat hij met lede ogen moest aanzien hoe de huurlingen de kerkdeur openbraken en even later terug naar buiten kwamen met gestolen kleren en beddengoed, waarna de soldaten op hun paarden klommen en richting Tongeren reden. Merten Daerden en zijn dochter voegden hieraan toe dat ze zagen hoe dat de huurlingen de keuken wisten buit te maken: ketels, graan, vlees en vis werden allemaal als proviand meegenomen. Ook Jonas Wijrich getuigde hierover en beschreef dat de verdwenen altaarstukken het resultaat waren van de plundering en nu in de zakken van de soldaten lagen opgeborgen als oorlogsschat. Als laatste kwam Cornelis Thijs aan het woord die als één van de weinige mensen de beschadigde kerk durfde binnen te gaan nadat de soldaten vertrokken waren. Cornelis kon niet anders dan het woord ‘geschandijleert’ gebruiken wanneer hij zijn getuigenis aflegde want van de versierde binnenkant van de kerk bleef volgens hem enkel een puinhoop over. Hij trof in de kerk meerdere stukgeslagen beelden aan en bemerkte ook hoe de mooi geïllustreerde vensters waren vervangen door scherven gebroken glas dat op de grond lagen.
De gebroken kerk gaf een beeld dat de getuigen deed denken aan de gevreesde beeldenstorm van 1566 waarbij ze hun katholieke identiteit in gevaar zagen komen door een nieuwe protestantse vijand. De getuigenissen van dit groepje mensen was hoogstwaarschijnlijk overdreven dankzij de schok van de plotse vernielingen, maar toch kan hun angst begrepen worden wanneer je bedenkt dat de kerk voor deze mensen het symbool was van hun lokale en spirituele identiteit. En ze waren niet de enigste, want in het jaar 1568 trok het leger van de Prins van Oranje doorheen het graafschap Loon om de Spaanse zuidelijke Nederlanden binnen te vallen. Doorheen heel het graafschap werden kerken geplunderd en werden rechtszaken opgezet. Rechtszaken die, net zoals degene die hierboven beschreven is, nooit tot een vonnis kwamen.
Met dank aan Ruan Verheyen voor deze bijdrage.